Gedicht
1/1

Grootspraak

Noem woorden mank en lippen
stram, en zeg van klank dat
hij per meter sterft.

Heet stemmen stom en adem
stank, zeg dat een zin
bederft voor hij begint.

Maar weet dat ik niet zwijgen
kan. Wie ziek is, moet maar ijlen.
Wie liefde kent, zal kwijlen.