Gedicht
1/1

Blarenseizoen

Jezelf weer tot kalmte manen, je een aardgewas
denken, zo stil kunnen liggen en niet steeds

jezelf omwoelen, al dat wortelschieten
de paniekschommelingen, al dat rooien

terwijl je nog niet uitgegroeid bent, terwijl je steeds
de hoop dat morgen alles beter wordt als

chocoladevlokken op je brood strooit en denkt:
vandaag geen blarenpleisters nodig, vandaag loop je

je voeten niet stuk, ren je niet te hard om de ander,
om de wereld bij te houden, nee, je houdt je sloom,

je lummelt maar wat door dit godvergeten seizoen heen,
hoogstens span je je in om er toch wat moois van te maken,

om een perenijsje, een fles wijn of een leuke jongen
soldaat te maken, en verder niets, helemaal niets.