Gedicht
1/1

Kermis

Ze loopt tussen de wagens
en pijpenstelen door,
het broertje aan haar hand
kijkt sip, alle kraampjes dicht,
botsauto’s onder zeil, het
spookhuis enger dan voorheen,
de rups weer cocon.

Het meisje denkt: nu is het op zijn
mooist, maar ze zwijgt, want zo’n
kleine jongen kan nooit begrijpen
dat een verregende kermis zoiets is
als het boek nog in zijn folie,
een verhaal vóór het wordt verteld.

Kom, zegt ze, we gaan naar huis,
voor morgen is beter weer voorspeld.